Wat zit er in het akkoord vervat?
1. Suppletieve regeling van loonindexering voor de periode 2023- 2024
Voor de werknemers van de ondernemingen waarin geen regeling van loonindexering wordt toegepast, en van wie het maandloon hoger is dan het minimumloon van de sector, wordt, voor de periode 2023-2024:
- het bedrag van het vast maandloon, begrensd op een voltijds maandloon van € 3.500, op 1 januari 2024 aangepast in functie van de reële evolutie van het afgevlakte gezondheidscijfer in het jaar 2023 berekend als volgt: het rekenkundige gemiddelde van de afgevlakte gezondheidsindexcijfers van november en december 2023 in verhouding van het rekenkundig gemiddelde van de afgevlakte gezondheidsindexcijfers van november en december 2022;
- het bedrag van het vast maandloon begrensd op een voltijds maandloon van € 3.500 op 1 januari 2025 aangepast in functie van de reële evolutie van het afgevlakte gezondheidsindexcijfer in het jaar 2024 berekend als volgt: het rekenkundige gemiddelde van de afgevlakte gezondheidsindexcijfers van november en december 2024 in verhouding van het rekenkundig gemiddelde van de afgevlakte gezondheidsindexcijfers van november en december 2023.
Effectieve verhogingen van het loon en/of andere voordelen die in de loop van respectievelijk 2023 en 2024 werden of worden toegekend kunnen worden verrekend op de hierboven voorziene loonindexeringen. Automatische verhogingen van het loon in toepassing van een collectief vastgestelde loonschaal op ondernemingsvlak, bonussen in het kader van de Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 90 van de Nationale Arbeidsraad (NAR), een koopkrachtpremie en kostenvergoedingen komen daartoe niet in aanmerking. De voordelen worden op basis van hun totale kost (bruto + patronale RSZ) aangerekend op de loonkost van de hierboven voorziene loonindexeringen.
2. Minimum maandloon
Er wordt een dubbele aanpassing aangebracht aan de Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2022 betreffende het minimum maandloon (registratienummer: 174580/CO/336):
- de categorieën 1, 2 en 3 van het minimum maandloon, vervat in respectievelijk §1, §2 en §3 van het artikel 3, worden met ingang van 1 januari 2024 afgeschaft;
- de categorie 4 van het minimum maandloon, vervat in §4 van het artikel 3, zal, eveneens met ingang van 1 januari 2024, en dat zonder de huidige leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarde, worden opgevat als het uniek minimum maandloon voor de sector (1 januari 2024: € 2048,93).
Artikel 3 van hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst zal in deze zin worden herschreven. De sociale partners stappen af van het idee om een sectorale minimumloonschaal te ontwikkelen op basis van een functieclassificatie.
3. Jongerenbarema
Het specifieke jongerenbarema vervat in artikel 5, §1 van de Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 2022 betreffende het minimum maandloon (registratienummer: 174580/CO/336) wordt met ingang van 1 januari 2024 afgeschaft. Artikel 5 van hogervermelde collectieve arbeidsovereenkomst zal in deze zin worden herschreven.
4. Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (swt) ‘lange loopbaan’
Er wordt besloten tot een verlengen van het sectorale stelsel werkloosheid met bedrijfstoeslag (swt) ‘lange loopbaan’ vanaf 60 jaar (40 jaar loopbaan; mits minstens 10 jaar anciënniteit in de onderneming) in uitvoering van de Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 167 van de Nationale Arbeidsraad (NAR) voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025.
5. Vrijstelling van de verplichting van aangepaste beschikbaarheid
De sector treedt ook toe tot de volgende collectieve arbeidsovereenkomsten tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling van de verplichting van aangepaste beschikbaarheid:
- de Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 168 van de NAR (voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2024);
- de Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 169 van de NAR (voor de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2026).
6. Tijdskrediet
Er zal een collectieve arbeidsovereenkomst ‘Tijdskrediet’ worden gesloten voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025: - tijdskrediet met motief 24 maanden voltijds of halftijds voor werknemers met minstens 3 jaar anciënniteit in de onderneming; - tijdskrediet met motief 36 maanden voltijds of halftijds voor werknemers met minstens 5 jaar anciënniteit in de onderneming; - tijdskrediet met motief 51 maanden voltijds of halftijds voor werknemers met minstens 8 jaar anciënniteit in de onderneming. Verlenging van de bestaande clausule die bepaalt dat voor niet-uitvoerende werknemers en voor werknemers die een functie uitoefenen die niet door een andere werknemer in het bedrijf wordt uitgeoefend, de uitoefening van het tijdskrediet de goedkeuring van de werkgever vereist.
Verlenging van het stelsel landingsbanen 1/5de vanaf 55 jaar en halftijds vanaf 55 jaar, cf. de Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 170 van de NAR, voor de periode van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2025.
7. Aanmoedigingspremie
De sociale partners wensen via een collectieve arbeidsovereenkomst in te tekenen op het stelsel van de aanmoedigingspremies van de Vlaamse Gemeenschap.
8. Opleiding
Individueel opleidingsrecht: aantal aan te bieden individuele opleidingsdagen
In de ondernemingen met minstens 5 en minder dan 10 werknemers geldt vanaf 1 januari 2024: 1 individuele opleidingsdag per jaar voor een voltijdse werknemer.
In de ondernemingen met minstens 10 en minder dan 20 werknemers geldt een beperkt groeipad: - vanaf 1 januari 2023: 1,5 individuele opleidingsdag per jaar voor een voltijds werknemer; - vanaf 1 januari 2026: 2 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer.
In de ondernemingen met 20 of meer werknemers geldt een groeipad:
- vanaf 1 januari 2023: 3 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer;
- vanaf 1 januari 2024: 3,5 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer;
- vanaf 1 januari 2026: 4 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer;
- vanaf 1 januari 2028: 4,5 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer;
- vanaf 1 januari 2030: 5 individuele opleidingsdagen per jaar voor een voltijds werknemer. Voor werknemers die niet voltijds worden tewerkgesteld en/of die niet door een arbeidsovereenkomst zijn verbonden gedurende het ganse kalenderjaar, wordt het opleidingsrecht vastgesteld overeenkomst artikel 50, §3 van de Wet van 3 oktober 2022 houdende diverse arbeidsbepalingen (“Hoofdstuk 12: Investeren in opleiding”).
Het saldo aan opleidingsdagen wordt op het einde van het jaar overgedragen naar het daaropvolgende jaar. Doel is dat op het einde van elke 5 jaar aan de voltijdse werknemer gemiddeld minimum het aantal opleidingsdagen per jaar cf. hogervermeld schema werd aangeboden. Op het einde van de voormelde periode van 5 jaar wordt het saldo van het beschikbare opleidingskrediet op nul gezet.
De begrippen ‘formele opleiding’ en ‘informele opleiding’ worden gedefinieerd cf. artikel 50, §1, a) en b) van de Wet van 3 oktober 2022 houdende diverse arbeidsbepalingen (“Hoofdstuk 12: Investeren in opleiding”). Een interpretatienota zal worden opgemaakt op het niveau van het paritair comité.
De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om de opleidingsdagen aan te bieden tijdens de werkuren. Indien de opleiding plaatsvindt buiten de arbeidstijd, moet de werkgever aan de werknemers een gelijke compensatie in arbeidstijd toekennen. De verplaatsingskosten van de werknemer die betrekking hebben op de opleidingsdagen komen voor rekening van de werkgever.
Met het oog op een duurzame tewerkstelling is het belangrijk dat medewerkers zich doorheen hun loopbaan blijven ontwikkelen.
Op vraag van de werknemer brengt de werkgever de werknemer op de hoogte van het saldo van het opleidingskrediet.
de werkgever bezorgt jaarlijks aan de ondernemingsraad een rapportering i.v.m. de aangeboden opleidingsdagen. Hij zal hiervoor gebruik kunnen maken van een eigen model of van een suppletief model dat zal worden opgesteld en aangeboden door de sector.
In toepassing van de bepalingen van “Hoofdstuk 9: Opleidingsplannen” van de Wet van 3 oktober 2022 houdende diverse arbeidsbepalingen, dat van toepassing is op de ondernemingen die 20 of meer werknemers tewerkstellen, zal de werkgever, om aan zijn verplichting inzake de opmaak van een jaarlijks opleidingsplan te voldoen, gebruik kunnen maken van een eigen model of van een suppletief model dat zal worden opgesteld en aangeboden door de sector. Het plan wordt voor een minimumduur van 1 jaar gesloten.
De bepalingen van dit luik ‘Vorming’ gelden voor een periode van 1 januari 2023 t.e.m. 31 december 2030.
9. Opleidingsinstituut
De werkgeversbijdrage ter financiering van het Opleidingsinstituut Liberform, inclusief de risicogroepen, ten belope van 0,12% wordt verlengd t.e.m. 31 december 2025.
10. Mobiliteit
Vanaf 1 januari 2024, zal aan een regelmatige gebruiker van de fiets voor woon-werkverkeer een fietsvergoeding van 27 cent per effectief afgelegde kilometer, met een max. van 10,80 EUR [max.40 kilometer heen en terug] per arbeidsdag, toegekend worden. De modaliteiten zijn te bepalen op ondernemingsvlak en de vergoeding is niet cumuleerbaar met andere tussenkomsten op het woonwerktraject, met uitzondering van de tussenkomst voor openbaar vervoer.
De sociale partners moedigen de ondernemingen aan om in te zetten op duurzame mobiliteitsoplossingen (o.m. derdebetalersregeling).
11.Sociale vrede
De organisaties verbinden zich ertoe de sociale vrede te bewaren en zullen geen bijkomende eisen stellen op het niveau van het paritair comité en op het vlak van de onderneming voor de duur van dit akkoord. De sociale partners van het PC 336 bevestigen dat het niet de bedoeling is van de partijen om bestaande afspraken of gebruiken in de ondernemingen te wijzigen of ongedaan te maken. Indien daar, door het sluiten van dit sectoraal akkoord 2023-2024, in de ondernemingen conflicten over zouden ontstaan, dan kunnen deze aangekaart worden op het niveau van het paritair comité.