Printversie

Kunnen we toevloed aan vrije beroepen volhouden?

De vrije beroepen zijn in opmars. Laat daar geen twijfel over bestaan. Vandaag telt ons land ruim 270.000 vrije beroepers en elke dag komen er nog bij.  De afgelopen vijf jaar nam hun aantal met maar liefst 20 procent toe. Op zich goed nieuws zou je denken. We hebben allemaal wel eens een dokter nodig, een architect voor onze verbouwingen of nieuwbouw of een notaris om onze akte te verlijden. Fantastisch dat we daarvoor niet te ver moeten gaan en dat de keuze aan mogelijke beroepsbeoefenaars groot is. Maar is het wel echt een goednieuwsshow? 

Gisteren geraakte bekend dat dertig procent van de advocaten zou flirten met de armoedegrens. Reden: een teveel aan advocaten dat elkaar het gras van onder de voeten maait. Dezelfde geluiden horen we bij bijvoorbeeld dierenartsen. De ‘romantiek’ die rond het beroep hangt, trekt aan. Hoe maf moet het zijn om een jong veulen op de wereld te helpen en wie blijft onberoerd bij een zieke hond? De vele tv-programma’s in en over het dierenrijk voeden de perceptie nog meer. Maar dat je na het afstuderen moet opboksen tegen je honderden medestudenten en je plekje op de markt moet veroveren, dat vertelt niemand erbij. Zelfde verhaal bij bijvoorbeeld architecten.

We kunnen niet eeuwig huizen blijven bijbouwen of verbouwen en er kunnen maar zoveel patiënten zijn als er mensen op de aardbol rondlopen.  Op den duur geraakt de markt verzadigd. Dat is wat dreigt te gebeuren of al is gebeurd in veel sectoren van het vrije beroep. De vraag blijft dezelfde, maar het aanbod neemt alleen maar toe. Je hoeft geen econoom te zijn om te weten wat de gevolgen zijn.

De democratisering van het onderwijs heeft hier zeker een rol in gespeeld. Enkel universitaire of hogere opleidingen leiden tot een vrij beroep. In de tijd van onze vaders of grootvaders was de universiteit iets voor de happy few. Per dorp waren maar een paar uitverkorenen die richting Leuven of Gent mochten trekken. Vaak dan nog enkel mannen. De instroom in het vrije beroep werd zo op “natuurlijke” wijze binnen de perken gehouden.  

De mannen – en de paar vrouwen – die destijds begonnen als vrij beroeper, gingen er ook volop voor. 7 op 7 werken, dat was normaal. Niemand stelde zich daar vragen bij. Van burn-outs of stress was nog lang geen sprake.

De tijden zijn veranderd. Altijd beschikbaar zijn en de klok rond werken, is in veel gevallen niet meer dan een herinnering aan het verleden. Een goede werk-privé balans, daar zijn de jonge beroepsbeoefenaars vandaag mee bezig.  Daar is op zich niets mis mee, maar het zorgt ervoor dat meer vrije beroepers dan vroeger maar voor een percentage actief zijn. 

Vandaag is de universiteit of hoger onderwijs voor iedereen toegankelijk: man, vrouw, jong of oud. Een vooruitgang, absoluut. Maar tegelijk moeten we het debat durven aangaan over de consequenties. Kunnen we de toevloed aan nieuwe vrije beroepers blijven volhouden?

De vraag stellen is ze beantwoorden. Maar het antwoord is niet eenduidig en hangt sterk af van beroep tot beroep. We moeten in elk geval zowel kwantitatief als kwalitatief de instroom, doorstroom als uitstroom in kaart brengen en monitoren. De aangekondigde algemene oriëntatieproef voor universiteiten zal zeker ook alle mee in beweging zetten.   

Is “trop te veel”? Het is het debat beslist meer dan waard.